Tuesday, November 30, 2010

Kingdom, office and church: a story of A.A. van Ruler's Doctrine of Ecclestiastical Office with implications for the North American Ecumenical Discussion

Janssen, A.J.

De aanleiding voor deze studie is het oecumenische impasse aangaande een gemeenzaam begrip van het kerkelijk ambt. Dit werk betoogd dat de Nederlandse theoloog A.A. van Ruler (1908-1970) een bijzonder theologisch perspectief geeft dat een plaats verdient in the huidige discussie, en dat een bestudering van zijn denken over het ambt dit begrip plaatst in een theologisch kader dat daarmee gespreks partners uitnodigt fundamentele theologische uitgangspunten duidelijk te stellen. Deze studie wil daarom onder anderen een kritische lezing geven van een consensus document waarin reformatorische kerken in noord- amerika samen met de grootste lutherse kerk in de Verenigde Staten hun overeenstemming betuigen
Het eerste hoodfdstuk, Inleiding, bevat de hoofdlijnen voor de motivatie van deze studie en de specifieke aanpak van de gestelde taak. De ecumenische context is gemarkeerd door de verwerking van verscheidene ecumenische overeenstemmende besluiten, zoals het hoofdstuk geestelijke bediening van Baptism, Eucharist and Ministry [Doop Avondmaal en Bediening] also ook het later gedateerde The Nature and Purpose of the Church [Het Eigenlijke en het Doel van de Kerk], welke allebei verklaringen van instemming zijn van de Faith and Order [Geloof en Orde] Commissie van de Wereldraad van Kerken. Bovendien geven documenten die uit het Leuenberg Concordaat voorkwamen een achtergrond voor de ecumenische discussies.
Na belangrijke voortgang te hebben geconstateerd wat betreft ecumenische overeenstemming, geeft deze studie een aantal punten aan die nog open liggen: 1) verschillen wat betreft het eigene van de apostoliciteit van de kerk; 2) de vraag of ambt in enkelvoud of meervoud moet worden verstaan; 3) het ambt van toezicht of overzicht; 4) de betrekking van specifieke ambten tot de notie van het priesterschap van all gelovigen; 5) het eigene van representatie in het ambt; 6) het sacramentele character van het ambt; 7) de betrekking tussen bevestiging (ordinatie) en ambt. Deze materie is gecompliceerd voor de reformatorische kerken omdat ze geen gemeenschappelijk theologie van het ambt delen , alhoewel ze allen een zelfde bijzondere structuur van ambten toekennen in hun presbyteriaal-synodicale kerkordes.
Het inleidende hoofdstuk betoogd verder, dat de stappen tot dusverre genomen via vergelijkende ecclesiologie and schriftonderzoek niet hebben geleid tot een oplossing van zaken. Ik stel dat zowel de theologisch als godsdienstig opstellingen aangaande het ambt veelal diepere theologische en religieuze bindingen openbaren.
Deze studie is derhalve een weerspiegeling van een specifiek theologisch perspectief, namelijk dat van A.A van Ruler. Deze keus is gemaakt omdat: 1) hij aanzienlijke aandacht schonk aan de leer aangaande het ambt; 2) hij dit deed als een bewust reformatorisch theoloog; 3) hij een kerkelijk theoloog was; 4) zijn leer aangaande het ambt alleen begrepen kan worden vanuit zijn totale theologisch project; 5) de leer aangaande het ambt praktische kerkordelijke uitdrukking vond; en 6) er geen studie is van zijn leer van het ambt in het Engelse taalveld.
De struktuur van deze studie begint met en samenvatting van Van Ruler’s theologie van het Koninkrijk van God. De kerk wordt beschreven gezien vanuit God’s bredere bedoelingen. Pas daarna kan een bestudering plaatsvinden die indringend vraag doet naar een dogmatisch perspectief aangaande het ambt.
Hoodstuk II geeft daarom de hoodlijnen van Van Ruler’s theologie als een rubriek van het koninkrijk van God. Na kennis genomen te hebben van de tweepoligheid van zijn theologische methode, deze studie gaat uit van Van Ruler’s begrip van God’s oorspronkelijke and uiteindelijke bedoelingen die gevonden worden in het begrip van ‘het koninkrijk van God.’ We merken we dan allereerst het structurele eigene van dat koninkrijk als eschatalogisch, transcendant en verborgen op. Het is van volstrekt belang om gehoor te geven aan de bijbelse eis dat dit kingdom van deze wereld is, fysisch één, een éénduidige en geen duale werkelijkheid. Dit is the ene werkelijkheid waar God meet te maken heeft. De inhoud van dit koninkrijk is aangegeven in God’s wet. Deze wet vindt voorlopige vervulling in Christus, maar de volledige voleinding blijft nog uitstaande. De Messias en de Geest vinden hun plaats in God’s economie in het koninkrijk van Christus als de verborgen gedaante van het koninkrijk van God.
Omdat het koninkrijk van God centraal staat -en de mens in het midden van dat koninkrijk- dit hoofdstuk betuigd de plaats die de mens inneemt. Immers, zoals Van Ruler graag zelf zegt, God’s handelingen betreffen niet de Verlosser maar de verlosten. Het gaat er om dat de mens volledig mens kan worden and zodoende met God geniet van God’s verukkelijke Schepping. De mens wordt een volledige partner met God door de redding volbracht door Christus en het werk van uitstorting van de Heilige Geest.
Om dit volledig te begrijpen is het noodzakelijk Van Ruler’s begrip van tijd als God’s tijd uiteen te zetten, een tijd die werkzaam is vanuit de goddelijke historisch toekomende tijd, werkzaam door de verleden tijd, en werkzaam in de tegenwoordige tijd. Alleen op die manier zal het representatieve element in Van Ruler’s begrip van ambt zin hebben als op ons afkomend vanuit de toekomst, door het verleden, en tot in de tegenwoordige tijd. Als we dat zo verstaan, kunnen we pas het belang van de schepping voor Van Ruler beargumenteren. Want de redding is noch een herschepping noch een elevatie van de schepping maar de bevestiging ervan; het vuurproef maken van God’s oorspronkelijke goede intenties. Het is dus binnen dit kader dat deze studie nadenkt over het werk van de Messias als degene die het werk van de verzoening volbrengt, en over de Geest die het werk van de Messias uitstraalt en uitwerkt naar het koninkrijk van God. Het is als Geest, genietende van veelvormigheid, dat God arbeidt op het grotere canvas van de geschiedenis, en is betrokken in de sameleving, cultuur, gezin en politiek. Bovendien is het vanuit een bespiegeling op deze wets-huishouding van het werk van God als Schepper, Messias en Geest dat men Van Ruler’s koninkrijk theologie kan verstaan als trinitarisch doorwrocht.
Het derde hoodstuk richt de aandacht op de kerk als een weg waardoor God tot de mens komt in Christus en door de Spirit. Dit hoofdstuk benadert de kerk vanuit twee perspectieven: the kerk als drager van het evangelie en als gedaante van het koninkrijk van God. Deze tweevoudigheid is zowel synchronisch werkzaam (want Van Ruler’s ecclesiologie verdiept zich gedurende zijn theologische loopbaan), als diachronisch (want hij houdt vast aan deze twee perspectieven in zijn discussies over de kerk). Niettegenstaande, zijn discussies over de kerk in de jaren 1940 and 1950 richten zich vooral op de apostoliteit van de kerk. De taak van de kerk ligt buiten haar eigen bestaan. Het doel van de kerk is niet om de wereld binnen te halen maar om van God te getuigen buiten haar eigen bestaan.
God handelt en gebruikt de kerk met God’s koninkrijk als doel: dat is het predestinatieve hart van de kerk. God gebruikt de kerk om horizontaal vanuit de toekomst te handelen; dit is de eschatologische reikwijdte van de kerk. Het doel van de kerk is de kerstening van de cultuur waardoor de wereld buiten de kerk wordt gevormed volgens God’s bedoelingen. Metterdaad, God’s uitwerking omvat niet alleen hen die binnen de kerk horen, maar de kerk bestaat voor elk volk en alle volken. De kerk is confessioneel in zover ze als drager van het evangelie getuigenis aflegd aangaande juist deze God. Maar Van Ruler will strak volhouden dat de kerk dat doet als instituut. Want de God voor wie de schepping zo belangrijk is gebruikt geschapen dingen, vindt belichaming in de institutionele werkelijkheid van de kerk.
Die institutionele natuur, of gestalte, wordt verdiept als Van Ruler zijn begrip van kerk in meer liturgische vorm ontwikkeld. Het doel van de kerk is niet zonder meer uitgeput door haar werkzaamheid in de wereld als een dienst waarin ze zichzelf uitwist. De mens komt tot zijn of haar eigen werkelijkheid in de eredienst van God of, om een favorite beeld van Van Ruler te gebruiken, de reidans met God, in de eredienst.vooruitgrijpend, maar in een reële zin. Deze eschatologische uitdrukking vindt plaats in de sacramenten waar de mens een proleptische, maar werkelike, gemeenschap met God ervaart. Maar dit partnerschap met God vindt ook uitdrukking in de gemeenschap van de kerk in de uitoefening van het institutionele leven van de gemeente.
Het is pas in het vierde hoodstuk dat deze studie de aandacht wendt totVan Ruler’s begrip van het eigenlijke ambt. Dit hoofdstuk bespreekt Van Ruler’s theologische benadering tot het ambt zelf. Het begint met op te merken dat de representatieve eigenschap van een ambt moet worden onderscheiden van het meer algemene denkbeeld van dienstbaarheid. Van Ruler’s theologie van het ambt is allereerst uitgedrukt in de notie dat God in souvereine vrijheid mensen gebruikt om God’s bedoelingen te vervullen. Bovendien, God handelt vanuit God’s toekomst. Van uit deze twee perspectieven kunnen we zien 1) hoe Van Ruler’s begrip van ambt is ingebed in zijn theologie, en 2) dat het ambt in de kerk niet onstaat “van onderop,” maar tot de kerk komt van God. De ambten zijn niet de ambten van de kerk. De ambten vertegenwoordigen Christus. Als zodanig representeren ze het werk dat Christus deed, eenmaal voor allen, voor God. Maar als de ambten Christus representeren zijn ze daardoor momenten in het werk van de Geest die zich als de Geest uitdraagt en het werk van de Messias vertegenwoordigd om op die wijze op een veelvuldige manier God’s werk te doen. Dit zal de theologische fundering worden voor Van Ruler’s indringelijke aandrang op de meervoudigheid van ambten.
Het ambt heeft een plaats in de economie van de verlossing. Van Ruler’s bewering dat God’s intentie is de verlossing, heiliging and verheerlijking van de mens vindt hier concrete uitdrukking, want God gebruikt het ambt van de dienaar van het Woord om verlossing te verkondigen, het ambt van de ouderling om die verlossing ingang te doen vinden in het dagelijkse leven van de mens, de gemeenschap en cultuur, en het ambt van de diaken in de kerstening van het leven door het werk van barmhartigheid en rechtvaardigheid.
De ambten vinden hun oorsprong in het ambt van de apostelen. Van Ruler betoogt dat het ambt van het apostel niet een ambt van de kerk is maar van het koninkrijk. Daarom, door hun oorsprong in het ambt van het apostel, horen de ambten tot de kerk, maar behoren in het koninkrijk van God. Ze zijn op zichzelf niet een verlenging van het ene apostel ambt maar een uitwaaiering van dat ambt in een verscheidenheid van diensten. Het is vanuit dit perspectief dat Van Ruler een opvatting van het bisschopsambt beargumenteerd als het gezien wordt als de representatieve opstijging van de mens to een nieuw wezen. De ambten zijn niet het doel van de mens maar bestaan om de mens ten volle mens te doen worden.
Het mag duidelijk zijn uit het vertoog tot nu toe dat Van Ruler een zekere ambivalentie toont wat betreft het priesterschap van alle gelovigen. Hij kan niet volhouden dat de ambten op bijzondere wijze afgeleid zijn van een algemeen ambt van gelovigen. Van hen die geloven kan hoogstens gezegd worden dat ze alleen een ambt hebben in zoverre ze Christus representeren naar de wereld toe door de verlossing in Christus te signaleren. De mens bestaat niet om een ambtsdrager te worden, zelfs niet in het koninkrijk. God verlangt de mens als partner.
Alhoewel de ambten niet ontspruiten vanuit de kerk, ze bestaan wel zeker in de kerk en staan in een bijzondere relatie tot de gemeente. De ambten staan niet op een rechte lijn die van God naar de gemeente loopt. De Geest werkt door de gemeente in de verkiezing, bevestiging, gebeden en werkt door in de ambten. Ook is het zo dat de ambten de gemeente representeren in nuce. Ze gaan de gemeente voorop, dagen de gemeente uit, en doen hun werk vanwege de gemeente.
In het vijfde hoofdstuk worden Van Ruler’s leer van het ambt onderzocht met betrekking op de drie speciale ambten die in de gereformeerde traditie zijn ontstaan, namelijk dat van ouderling, diaken en dienaar van het Woord. Zoals hij ze voorsteld geven de drie ambten uitdrukking van zowel de apostolische taak van de kerk alswel een stimulans en afspiegeling van de kerk als institutionele gestalte van het koninkrijk van God. Eerder zagen we al dat het ambt van ouderling een uitdrukking van heiliging is, de diaken van vergeving en rechtvaardigheid, en de dienaar van het Woord van de verkondiging van het evangelie. Van Ruler’s behandeling van de rol van de ouderling in huisbezoek geeft een verhelderend voorbeeld van dit ambt als een bediening buiten de muren van de kerk in de huizen en buurt rond de kerk. Maar de taken van de ouderling op het gebied van tucht en bestuur zijn ook uitdrukkingen van het heiligende werk van de Geest. De diaken belichaamd het werk van God buiten de kerk in daden van barmhartigheid en gerechtigheid. De prediking van het Woord, alhoewel het meest duidelijk binnen de kerk, reikt ook tot buiten de kerk. De preek spreekt niet alleen tot diegenen die in de kerk verzameld zijn, en zelfs niet eens voornamelijk tot hen. De dienst van het Woord reikt ook tot buiten de muren van de kerk waar het levensvormend inwerkt op de toehoorders. De studie laat dat duidelijk zien waar de prediking van het Woord wordt bediscusieerd als apostolisch, eschatologisch, koninkrijk-gericht, als trinitarisch en als gemeenschappelijk.
Zeker is dat de ambten, in hun meervormigheid, niet in isolatie functioneren. Hun pluraliteit is altijd in samenspraak waar ze samen werken in een classicaal-synodale bestuursvorm dat deel uit maakt van de gereformeerde traditie.
In het zesde hoofdstuk vat ik Van Ruler’s theologie van ambt samen, bezien vanuit zowel een formeel als zakelijk perspectief.  Het zevende hoofdstuk van deze studie richt de aandacht op een specifieke ecumenische overeenkomst wat kerkelijke bedieningen betreft, namelijk die van de Formule van Overeenkomst kerken in de Verenigde Staten. In dit ecumenisch verdrag tussen kerken van de Lutherse en gereformeerde traditie, hun verklaring aangaande kerkelijke bedieningen vormde de basis voor een wederzijdse erkenning en uitwisseling van predikanten. De verklaring maakt het mogelijk om te illustreren hoe Van Ruler’s perspektief licht werpt op de geboekte winst, en kan vooral voor de reformatorische partners een uitdaging zijn wanneer ze deel nemen in ecumenische gesrpekken over het ambt. De verklaring zelf geeft zowel ruimte aan een Van Ruleriaans begrip van de trinitarische eigenheid van ambt, als aan een voorstelling van bedieningen die gericht zijn op het koninkrijk van God. Het hoofdstuk betoogt dat, alhoewel de verbondenheid van de kerken teruggaat op de wortels van de Reformatie, hetgeen de consensus mogelijk maakt, de theologische vragen die Van Ruler stelt de kerken uitdaagt hun fundamentele theologische gezichtspunten te verhelderen. Dit vraagt om christologische, pneumatologische, trinitarische en ecclesiologische doordenking van het hoogste gehalte. Het zal van de partners vragen om tot helderheid te komen wat bertreft de relatie van schepping en verlossing omdat een leer van het ambt de keuzes op dit gebied weerspiegeld.
Het laatste hoofdstuk biedet een evaluering van Van Ruler’s ambtstheologie. Diverse tegenwerpingen worden onder de loep genomen, zoals beschuldigingen van inhoudelijke tegenspraak in zijn ambts begrip, een lacune wat betreft de discussie over hoe de ambten functioneren in hun meervoudigheid binnen de ambten zelf, zijn specifieke terughouding wat betreft het ambt van bisschop, en het gebrek aan een uitgewerkte theologie van ordinatie.
Niettegenstaande, dit werk biedt uiteindelijk een positieve waardering van Van Ruler’s ambtstheologie. Dit is voornamelijk omdat hij naar voren brengt 1) een duidelijke weg tot een begrip wat als ambt mag gelden, 2) de theologisch samenhang van zijn ambtsleer, en 3) het heuristisch character van zijn ambtsbegrip.
Na eerst een paar opmerkingen over de noord-amerikaanse context van de discussie over kerkelijke bedieningen, verdedig ik tenslotte een theocratische opvatting van ambt zoals dat gestimuleerd wordt door Van Ruler’s eigen theologie. Deze study biedt als hoop dat gereformeerd kerken en theologen hun eigen standpunten wat betrefd het ambt verder kunnen verhelderen, en daardoor overtuigende en uitdagende bijdragen zullen leveren aan het ecumenisch debat.



No comments:

Post a Comment