Er komt eind dit jaar een handelseditie uit.
Eerdere onderzoeken van opdrachtverhalen (commission stories) in vroegchristelijke literatuur waren beperkt tot de vier canonieke evangeliën en Lucas’ Handelingen. Deze studies werden door vormanalyse van joodse geschriften en de literatuur van het Nabije Oosten ingegeven. In ons onderzoek is het terrein in vier richtingen uitgebreid: (1) de studie dekt ook de niet-canonieke Handelingen, (2) tekstuele parallellen omvatten niet alleen teksten uit het Nabije Oosten en joodse literatuur maar ook teksten uit verschillende gebieden van Grieks-Romeinse literatuur en het vroege christendom, (3) literairkritische benaderingen worden gebruikt om meerdere aspecten van opdrachtverhalen te analyseren, o.a. retorica, narratie, plot, sociale en cognitieve structuren, (4) het geven van een opdracht wordt als een centraal onderdeel van biografische verhalen beschouwd. Hoofdstuk 1 beoogt een beschrijving van ‘opdrachtverhaal’ te geven. Omdat het onderwerp tot nu toe meestal met behulp van oudtestamentische analogieën werd benaderd, analyseert dit hoofdstuk parallellen tussen vroeg christelijke en Grieks-Romeinse teksten om het traditionele vormanalyse van het ‘opdrachtverhaal’ aan te vullen. In ons model worden vormelementen met een functionele beschrijving gecombineerd.
Hoofdstuk 2 biedt een overzicht van opdrachtverhalen in de literatuur van de Oudheid en er wordt een drievoudige typologie van de sociale structuur (texture) van opdrachtverhalen gepresenteerd. Het eerste type wordt ‘institutioneel’ genoemd, waarvan de typische voorbeelden komen uit de biografieën van dynastisch Egypte. De hoofdfiguur wordt in deze teksten in een bestaande institutionele hiërarchie geïntegreerd. Het tweede type wordt ‘profetisch’ genoemd, omdat vele van de roepingen van de profeten in de joodse geschriften tot dit type horen. Het centrale probleem van deze teksten is het conflict tussen het individu en de gemeenschap. Het derde type wordt ‘filosofisch’ genoemd. In de filosofische opdrachtverhalen wordt de hoofdfiguur geroepen tot een intieme relatie met de godheid, waarvoor hij de wereld verlaat.
Hoofdstuk 3 behandelt de drie versies van Paulus’ bekering in het canonieke Boek van Handelingen (hoofdstukken 9, 22, 26). Concepten van antieke retorica worden gebuikt, vooral bij de analyse van de laatste twee teksten. De toepassing van de in Hoofdstuk 2 uitgewerkte sociologische typologie leidt ertoe dat de drie versies als uitdrukkingen van de wisselende zelf-definitie van een groep christenen worden gezien. Deze groep heeft zich in het begin binnen het bestaande institutionele kader geïdentificeerd maar heeft toen zijn eigen roeping gevonden als een stroming van het christendom. Dit hoofdstuk wordt gevolgd door een appendix over Paulus’ bekering in de apocriefe Handelingen van Paulus.
In Hoofdstuk 4 gaat het om de Handelingen van Johannes. De drie opdrachtverhalen van dit boek laten zich niet makkelijk systematiseren vanwege het fragmentarisch karakter van deze Handelingen. We suggereren dat de eerste tekst (hoofdstuk 18), die een scherpzinnige beschrijving van Johannes’ opdracht biedt, het begin vormde van een vroegere versie van de Handelingen van Johannes, terwijl de derde tekst (hoofdstuk 113) tot de conclusie van het boek hoorde. Het tweede verhaal (hoofdstukken 88-89) en zijn bredere context (hoofdstukken 87-105) imiteren het Symposium van Plato, en beschrijven een programma van spirituele perfectie. Hetzelfde programma speelt ook in het derde verhaal een rol. ‘Apofatisme’ en andere elementen van neoplatonisme zijn zowel in het tweede als in het derde verhaal te identificeren. Dit leidt tot de hypothese, dat de redevoeringen van de Handelingen van Johannes tot de narratieve tekstdelen rond 200 in Alexandrië werden toegevoegd.
Hoofdstuk 5 analyseert het begin van de Handelingen van Thomas (hoofdstukken 1-3). Drie onderwerpen worden in de roeping van Thomas besproken: het oudtestamentische motief van protest en nederlaag van een profeet; verkoop tot slavernij (een typisch motief van de Griekse roman), en vakmanschap als een metafoor van perfectie en redding. Hoofdstuk 6 onderzoekt de Handelingen van Philippus. De held van deze teksten wordt beschreven als een enigszins marginale figuur in het gezelschap van de apostelen. In hoofdstuk 3 verzoekt Philippus de apostelen om hem als apostel te erkennen, terwijl hij in hoofdstuk 8 protesteert tegen het aan hem uitgedeelde werkgebied. Het is opmerkelijk dat hij door Mariamne wordt begeleid, een vrouw die in de gnostische overlevering een belangrijke functie heeft. In de Handelingen van Philippus, is Mariamne een bemiddelaar tussen Philippus en Jezus, maar zij is ook het alter ego van de held. Mariamne representeert o.a. de kracht waarmee Philippus zieken kan genezen. Achter dit hoofdstuk bevindt zich een appendix over de adelaar als een afbeelding van God/Jezus in de Paraleipomena Jeremiou en de Handelingen van Philippus.
In Hoofdstuk 7 gaat het om de koptische Handelingen van Petrus en de twaalf apostelen. Volgens onze interpretatie, kreeg deze tekst zijn laatste redactie door de monniken van Pachomius in de vierde eeuw. Het boek behandelt verschillende problemen van het leven van de monniken die in de Regulae Pachomii en de Vita Pachomii op een soortgelijk manier worden besproken. Sociale spanningen binnen de monastieke beweging zijn in het boek eveneens op te sporen. De Handelingen van Petrus en de twaalf apostelen is vergelijkbaar met de Handelingen van Johannes voor zover beide teksten beschrijven een programma van spirituele perfectie. In de Handelingen van Petrus en de twaalf apostelen dit is voltooid door de middelen van een georganiseerd ascetisch gezelschap.
Hoofdstuk 8 analyseert de Handelingen van Barnabas, waarin de roeping van Johannes Marcus wordt beschreven. Wij suggereren dat het boek tradities bevat die vroeger over Marcus werden overgeleverd, maar later werden gebruikt om de schrale traditie over de persoon van Barnabas aan te vullen. Het boek getuigt van de (collectieve) bekering tot het christendom van de dienaren van Griekse tempels op Cyprus. Een goede parallel met dit verschijnsel is de bekering van een groep retorici (philophonoi genoemd) in Alexandrië in de vijfde eeuw. Marcus werd waarschijnlijk als de leider van de bekeerde cultische dienaren beschreven omdat vroegere christelijke tradities hem voor zijn bekering voor een dienaar van de tempel in Jeruzalem hielden.
Hoofdstuk 9 behandelt de bekering van Titus in zijn Handelingen. Dit verhaal gebruikt verschillende literaire patronen van de late Oudheid: de structuur van Grieks-Romeinse biografieën, een hagiografisch patroon van bekering, dat o.a. in Augustinus’ Confessiones voorkomt, en verhalen over de inleiding van nieuwe religieuze culten. Deze tekst is een perfect voorbeeld van het institutionele type van opdrachtverhalen. De Handelingen van Titus projecteert de positieve ontvangst van het christendom door de Griekse en Romeinse maatschappelijke elite terug naar de tijd van Jezus en beschrijft de introductie van de nieuwe cultus als een verworvenheid van de regering van deze tijd. Het opdrachtverhaal wordt ‘political fiction’ als een Romeinse proconsul een envoi uitzendt naar Palestina om zich over de werkzaamheid van Jezus te laten informeren, of als onder keizer Traianus een christelijke kerk met de hulp van statelijke middelen wordt gebouwd. De laatste twee hoofdstukken bieden een systematische interpretatie van de opdrachtverhalen. Hoofdstuk 9 behandelt een aantal typische motieven van de teksten. De structuur van de opdrachtverhalen van de apostelen wordt met behulp van twee diagrammen beschreven. Het eerste (semantische) diagram toont de onderlinge relaties van de belangrijke dramatis personae, terwijl het tweede (diachronische) diagram een lijst van elementaire acties bevat die als grondslagen van de opdrachtverhalen fungeren. Hoofdstuk 10 bestaat uit twee delen, waarvan het eerste een overzicht biedt van de intertekstuele relaties tussen de bestudeerde teksten en andere literatuur, terwijl het tweede deel een interpretatie biedt van de bestudeerde teksten t.o.v. hun maatschappelijke modellen van religie. Geconcludeerd wordt dat de teksten mogelijkheden bieden van zelf-definitie óf binnen de instituties óf daarbuiten, terwijl een belangrijke type, dat we als profetisch beschreven hebben (waarin de hoofdfiguur zich tegenover de instituties definieert), alleen in Lucas’ Handelingen is te vinden.
No comments:
Post a Comment